donderdag 21 maart 2013

De rode loper - Thomas Rosenboom


Eindelijk, weer een echte, weliswaar dunne, Rosenboom! En nog wel een roman met een Zeeuwse link; het idee voor deze roman is hier in 2011 geboren tijdens Film by the Sea. Ook het zout van de zee korrelt door het verhaal heen. Na de roman Zoete Mond (Querido, 2009) bijt dit zeezout, in het nieuwste verhaal, dieper in de wondjes en schrijnt het erger onder de huid van enkele romanpersonages. Thomas Rosenboom vertelde onlangs in Middelburg hoe het verhaal ontstond.

De rode loper (Querido, 2012) is een tragikomische roman over een zwijgzame eenling die tegen de stroom in blijft zoeken naar geborgenheid. Dit maal geen vuistdikke historische roman maar wel een intrigerend, vlot lezend, humoristisch en tegelijkertijd triest verhaal. Volgens sommigen zelfs cynisch.
Het verhaal begint in 1973 op het Arnhems lyceum, waar de hoofdpersoon Lou Baljon zojuist eindexamen heeft gedaan. Anders dan de meeste van zijn medescholieren wil hij niet gaan studeren. Samen met zijn klasgenoot Eddie van de Beek opteert hij voor een leven in de bijstand. ‘Een ideale uitkering, je zit meteen in het ziekenfonds, je behoudt je vrijheid, je kunt er tenminste nog wat naast doen’. Lou gaat zich volledig wijden aan zijn werk als roadie van de Arnhemse underground band Shout, Eddie wil zijn uitkering gebruiken om journalistieke ervaring op te doen in zijn woonplaats Zevenaar. Na tien jaar en veel mislukkingen (het hoogste wat de band Shout ooit heeft bereikt is een optreden in het voorprogramma van Golden Earring) haalt Eddie, inmiddels regioverslaggever van De Gelderlander, zijn oude klasgenoot Lou over om zich ook in Zevenaar te vestigen. Lou is een zonderling. Hij heeft zich al jong neergelegd bij zijn middelmatigheid. Op zijn dertiende vroeg hij een gitaar en kreeg een ukelele, daarna kon het nooit meer iets worden. Het enige waar hij naar verlangt is vriendschap, intimiteit en een beetje liefde. Na een leven als roadie en opnametechnicus begint hij een bioscoop, de Corona, in een gekraakte garage. Zijn gesprek met de wethouder van cultuur (een heerlijke persiflage) over dit project is bijzonder amusant. Lou Baljon heeft inmiddels ervaring als bruidsfotograaf en komt op het rode loper idee. Hij nodigt mensen uit om per limousine en in gala naar de bioscoop te komen. Bij aankomst worden ze op de rode loper opgewacht door nepjournalisten en flitsende camera’s links en rechts. In de bioscoop kunnen de deelnemers zichzelf vervolgens, met een glas champagne in de hand, bewonderen op het witte doek. Hij geeft het publiek de hoofdrol. Het succes is enorm, en brengt hem in contact met Lena, een ongrijpbare jonge vrouw, in zichzelf gevangen als een prinses in een torenkamer. Om haar voor zich te winnen, zet Lou nog eenmaal de middelen van zijn verleden in.

Met het rode loper thema komt niet alleen de aanklacht tegen het hedendaags narcisme aan de orde maar in feite ook de volstrekte eenzaamheid, het menselijk onvermogen tot het leggen van contacten. Talentenshows op televisie, de fake wereld van Facebook en Twitter, een wereld waar iedereen in wil geloven, bij wil horen, een schijnwereld. Dit thema maakt de roman, ondanks de komische gebeurtenissen, schrijnend tot op het bot.

Thomas Rosenboom was 22 februari jl. in de Middelburgse boekhandel de Drvkkery te gast bij de Literatuurfabriek waar hij geïnterviewd* werd over zijn oeuvre en met name over De rode loper. Het idee voor deze roman ontstond in Vlissingen. In 2011 werd op het filmfestival Film by the Sea de documentaire ‘Thomas Rosenboom, de onzekerheid blijft voor het eerst vertoond.*
Ik was uitgenodigd voor de première op het festival Film by the Sea in Vlissingen, mooi weer was het. Er was een entree met een rode loper. Allemaal mensen in mooie kleding. Camera’s langs beide zijden. Ook wij werden staande gehouden. Dat gaf toch een gevoel van gewichtigheid. Toen we in de zaal plaats namen, werden beelden van de entree op de rode loper op het bioscoopscherm geprojecteerd. Ik dacht dat ze ons hadden gefilmd en dat die beelden met een half uur vertraging te zien zouden zijn. Wij komen zo ook in beeld, dacht ik. Ik voelde een soort kinderlijke opwinding. Ik ben straks op de film!
Deze misvatting gaf voeding aan de fantasie hoe het zou zijn wanneer mooi geklede mensen tegen betaling naar zichzelf zouden kunnen kijken op een gearrangeerde nep rode loper. Zo ontstond het basisidee voor de roman. Daarnaast moest er tussen de romanfiguren natuurlijk ook iets spannends gebeuren, er moest een bepaalde tegenkracht zijn. Het spettert niet echt tussen de personages, de tegenkracht is echter impliciet aanwezig in de hoedanigheid van de voortschrijdende tijd. Door middel van kleding en muziek schets Rosenboom een duidelijk beeld van de jaren ’70 tot heden. De flauwe humor hoort bij rock-'n-roll. Enkele personages bereiken hun ideaal direct al, voor anderen keert het tij zich tegen hen, het ideaal glipt hen tussen de vingers. Leven in de bijstand had Rosenboom ook wel gewild, vertelt hij, maar hij is toch maar gaan studeren. Toch zou hij niet graag in de schoenen van de hoofdpersoon willen staan hoewel deze hoofdpersoon eindigt met een 'rijk' gevoel.
Het schrijfproces van De rode loper was vergelijkbaar met eerdere romans. De dialogen zijn echter meer gecomprimeerd: zo kort mogelijk. Het thema wachten loopt als rode draad door het verhaal: het wachten op contact, optredens, afspraken, de liefde, intimiteit en zingeving. Lou Baljon wacht op de dingen in plaats van ze te doen. Starend naar de basgitaar van de band Shout wacht hij jarenlang op een optreden van de band. Wachten is voor hem een activiteit op zich geworden. Hij woont al meer dan tien jaar op zichzelf wanneer hij voor het eerst bezoek krijgt. Hij is in de vijftig wanneer hij voor het eerst een vrouw opbelt – een vrouw van wie hij alles al weet en die hij alleen nog moet ontmoeten.
Het tijdsverloop in de roman, sprongen van 10 jaar, is gedurfd of zelfs een beetje provocerend? Thomas Rosenboom beaamt dat hij dit verspringen niet eerder gebruikte, men zou dit te gemakkelijk hebben gevonden. Nu hoeft hij zich niet meer te bewijzen en is de angst voor het oordeel van anderen weg. Hij durft ook meer zijn eigen ideeën naar de hoofdpersoon over te hevelen, deze komt daarmee steeds dichter in de buurt van de schrijver. Een buitenstaander, ook hijzelf staat immers, als schrijver zonder gezin en ‘baan’ buiten de maatschappij, lijkt het. Het schrijven in barokke stijl met archaïsch taalgebruik over historische onderwerpen is ook niet meer nodig, dat kunstje hoeft niet steeds herhaald te worden naarmate je ouder wordt. Integendeel, er komt nu verzet tegen alles wat op virtuositeit lijkt, aldus Rosenboom. Nog geen nieuwe roman in zicht? Nee, of deze er ooit komt valt te bezien, misschien is mijn werk al af...

Tot slot nog de vraag naar auteurs of romans die hem beïnvloed hebben. Theo Thijssen met De Gelukkige Klas, meer nog: Het Grijze Kind. Dostojevski met Misdaad en Straf (Schuld en Boete). Het werk van Gerard Reve. Van Hermans leerde Rosenboom dat zinnen niet allemaal bijzonder hoeven te zijn, als het boek maar goed is!
De roman De rode loper is een aanrader. Bij de ene lezer ligt het accent op het komische, bij de andere lezer juist op het tragische. En de rode loper? Zeker is wel dat die voor iedereen wordt uitgelegd, of door een ander of door jezelf. Met lentekriebels dartelen we over de bühne, we blaten en hinniken, tweeten, tjilpen en kwetteren. In de hoop ergens gehoor of een vriendje te vinden. You never walk alone. Was het maar zo.

* Een documentaire over een schrijver die niets anders kan dan schrijven en over de totstandkoming van de roman Zoete Mond. Over de eerste kladjes en het groeiende schema tot de laatste redactie, het omslag en de ontvangst. Een mooie documentaire, nooit zal ik het beeld vergeten van het rondhuppelende konijn in zijn woonkamer...
* Interviewer: Frank van Doeselaar
 bronnen: artikel PZC 3-11-2012 Artikel Theo Hakkert: Rosenboom wordt brutaler
 Recensie NRC 2-11-2012 Elsbeth Etty: Vijftien minuten beroemdheid in Zevenaar

zondag 10 maart 2013

Het nieuwe land - Mijn grootouders in de Noordoostpolder


Noordoostpolder: mijn grootouders (rechts) met dochters en zoon op hun land, ca. 1956
Een nieuw leven in het nieuwe land. Mijn grootouders behoorden tot de gelukkigen die in 1949 in de Noordoostpolder een bedrijf mochten pachten. Tijdens de oorlog, in 1944, werd hun boerderij Driewegen* aan de Schroeweg in Middelburg door de bezetter verwoest. Ze waren welkom bij een boerengezin in de buurt. Na de inundatie konden ze ook daar niet blijven en werd onderdak gevonden op de zolder van een oom die in Middelburg een bakkerij in de Brakstraat had. In 1945 is het gezin geëvacueerd naar Axel. Een jaar later betrokken zij (tijdelijk) de boerderij van familie in Grijpskerke. Het boeren op de verzilte Walcherse grond was zwaar. Mijn grootouders en vele andere Walcherse boeren vestigden hun hoop op een toekomst in de Noordoostpolder. 

Mijn grootvader J.J. Dingemanse (1906-1989) heeft in 1979 over zijn leven schriften vol geschreven en zijn levensgeschiedenis opgedragen aan kinderen, klein- en achterkleinkinderen. In de uitgave Roos en Doorn zijn deze verhalen gebundeld, het boek is opgenomen in de collectie van de Zeeuwse Bibliotheek.
In Roos en Doorn beschrijft hij, met de nodige afstand en relativering, hoe de oorlogsjaren uitpakten voor zijn gezin, hoe alles verloren ging behalve hun optimistisch karakter en de hoop op een nieuwe toekomst. Hij wilde eigenlijk wel emigreren maar daar voelde mijn grootmoeder A.W. Dingemanse-Poppe (1907-1994) niets voor: Ko, dan zal je toch alleen moeten gaan. Ik ga niet naar de wilde. Naar de Noordoostpolder wilde zij wel graag. Hij vertelt over de gesprekken met de mannen op het kantoor van Landbouwherstel in Middelburg. Het was al snel duidelijk dat inschrijven op een boerderij in de Noordoostpolder tot de mogelijkheden behoorde. In 1948 kwam het besluit van minister van Landbouw Sicco Mansholt om 3.000 hectare ter beschikking te stellen aan landbouwers uit Walcheren. In 1948 werden gegadigden uitgenodigd om eens een kijkje te komen nemen. Op www.flevolandsgeheugen.nl  is over de selectie van pioniers en de voorkeursgroep Walcherse boeren een aardig interview te lezen met opper selecteur Bram Lindenbergh. 
In het tweede deel van Roos en Doorn kijkt mijn grootvader terug op deze eerste polderjaren. Na het lezen en bespreken (op mijn blog) van Het nieuwe land - Het verhaal van een polder die perfect moest zijn van Eva Vriend wil ik een stukje familiegeschiedenis met mijn lezers delen. Als aanvulling & eerbetoon.
Ik citeer uit Roos en Doorn de integrale tekst van mijn grootvader (p. 159-162):

NA DE OORLOGSJAREN
Het tweede deel is geëindigd met de inschrijving naar de Noord Oostpolder. Wat daar omheen en verder is gebeurd  moet er ook nog maar uit.
Wij zijn met een volle bus naar de NOP gereisd, en hebben daar door die kale vlakte gereden waar zo hier en daar aan de gebouwen werd gewerkt. Dorpskernen waren er wel. Daar stond dan een kamp met kantine, zoals Emmeloord, Marknesse en Luttelgeest. De rest was nog op papier. Wij werden ontvangen door de directie. Op kaarten werd alles aangewezen. Ook de bedrijven die voor ons in aanmerking kwamen. Wij zijn dan naar die bedrijven gereden om de ligging en de grond te zien. Bij de inschrijving moest je vermelden waar en waarom je dat bedrijf wilde hebben. En voor de inschrijving waren er enkele mensen aan de deur geweest om te vragen en te zien. Die keuring was bij de Walchenaren wel soepeler dan bij de pioniers, omdat het noodzaak was om hier weg te komen. Toch werden er nog enkelen afgewezen omdat ze niet te boek stonden als goede boer. En in zo’n geval kwam er gewoon geen oproep.
Voor wat die pioniers betreft was het niet zo eenvoudig, die waren door die moeilijke tijd heen gebokst om aan een bedrijf te komen. Ze zaten te snakken naar de uitgifte. En nu het zover was, kwamen de Walchenaren er tussen en na ’53 wat boeren van de stormramp van Schouwen. Veel van die pioniersjongens stonden op trouwen en te wachten op een bedrijf. En nu dit voorrang aan de rampgebieden, dus weer wachten.
Toen het zover was dat wij gepacht hadden, dat was najaar 1949, toen ging de pacht in en in het voorjaar 1950 het gebruik van de gebouwen.
Eind februari 1950 zijn de paarden en werktuigen, die we al hadden opgeladen, en zijn wij, met achterlating van het gezin en het vee, naar de toekomst vertrokken. Enkele boeren van hier woonden daar al een maand daar de gebouwen op de grotere bedrijven eerder gezet waren.
Bij één van die boeren, bij P. Schoe aan de Luttelgeesterweg, werden wij ondergebracht. Van daaruit deden wij ons voorjaarswerk tot de woning klaar was en de rest ook kon komen. Bij Piet Schoe was ook G.V. ondergebracht die naast ons aan de Vollenhoverweg een boerderij had gepacht. Het lag wel in de bedoeling om, ook wat werktuigen betreft, samen wat op te trekken. Maar voordat de zes weken bij Schoe voorbij waren wisten wij al dat dat niet kon. Onze karakters lagen te ver uit elkaar om tegelijk op te trekken. Gelukkig dat wij in deze proefweken elkaar leerden kennen. In de praktijk is later gebleken dat het nooit was gelukt.
De eerste maand voor ons dan in de polder, zonder ’t gezin, viel wat het weer betreft erg tegen. Het wilde niet drogen dus landwerk was er nog niet. We fietsten er wel elke dag naar toe. De tijd moest toch om.
Ook in de schuur bij Schoe was er niet veel meer te doen dan voor de paarden zorgen. En mijn gedachten waren steeds maar bij mijn gezin en bedrijf op Walcheren. Zodat ik het eerste weekend al terug ging. Ik heb altijd vlug last van heimwee. Mijn kameraden dreven erg veel de spot met mij. Maar ze zouden wel voor mijn paarden zorgen, dus dat was geregeld. Ik heb dat volgehouden tot het land droog was, totdat er kon worden gezaaid. Ik ben dan ook wel eens een weekend daar gebleven. Mijn vrouw en kinderen zorgden er voor dat thuis alles goed ging maar vonden het wel een zware opgave. En het bleef zolang duren voordat de gebouwen klaar waren. En de pachter die op het bedrijf kwam waar wij af gingen liep elke dag te mopperen omdat de verhuizing zo lang duurde. Hij was bij de zestig jaar en pas getrouwd en wilde nu ook wel eens met zijn aanwinst het rijk alleen hebben. Hij zat nog met zijn vrouw bij een broer in.
Eindelijk was het dan zover dat wij over een week de sleutels zouden krijgen. Zodra het werk het toeliet zijn wij naar huis gegaan om alles te regelen. Dan werd het vee opgeladen en ook drie meisjes gingen mee met schoonmaakbenodigdheden om de woning schoon te maken, en het vee te melken en te verzorgen.
De meisjes vonden bij Koppejan onderdak. Koppejan had zijn bedrijf aan de andere kant van de kavel. Zijn woning was eerder opgeleverd. De meisjes vonden het niet zo mooi meer om Walcheren vaarwel te zeggen en alles wat in vier jaar was opgebouwd aan vrienden en vriendinnen weer los te laten is ook wel sneu. Sjaan klaagde over haar Krijn en Lenie over Jo* en ga zo maar door. De post kreeg er goede klanten aan. Maar ook dat was bij Lenie niet voldoende. Zij is vrij vlug terug gegaan. Het is bij haar nu nog zo, als ze alleen ons hier opzoekt brengt de polderlucht al heimwee naar binnen. De appel valt niet ver van de boom hé. Wat doe je er aan?
Overzicht van de Noordoostpolder Tekening van Henk Rotgans, 1943*
Nu wij hier eenmaal woonden werden allen ingeschakeld voor de opbouw in alle sectoren. Kerk en verenigingsleven. Wij moesten helpen om rundvee- en paardenkeuring van de grond te krijgen. Coöperaties moesten er komen en alles wat er voor de samenleving nodig was. Velen waren er die zich overal met volle kracht in wilden zetten en dat was ook hard nodig.
Wat financiën betreft zaten wij wel goed. Door Landbouwherstel was nu alles teruggegeven wat met water en oorlogsjaren verloren was gegaan en ingeleverd. Rund voor rund, paard voor paard. Ook de landbouwwerktuigen. Maar twee jaar later liet de regering de andere kant van de medaille zien. Ze gingen er van uit, in geld berekend ben je nu veel rijker dan voor de oorlog (dat was ook zo). Een koe kostte in 1940 zeg maar ƒ600,- en nu ƒ1600,-  Dus als boekhoudwaarde was alles veel hoger dan in 1940, nu waren we wat geldwaarde betreft veel rijker. Maar voor ons is een paard van ƒ700,-
van toen net zoveel waard als een paard van ƒ1700,- van nu. Vermogensaanwas zegt de fiscus, dus geef maar één derde terug van hetgeen je hebt ontvangen. Wat een ellende. Weer gaan oppassen om geen splinters onder de nagels te krijgen. Wat het huisraad betreft, wij wisten al vier jaar lang voordat wij in de polder kwamen dat wij daar terecht zouden komen. We dachten eerst bij  de uitgifte van 1947 te kunnen gaan, maar het werd 1949 voor de boeren uit Walcheren aan de beurt kwamen. Dus wat huisraad betreft hadden wij niks gekocht, wat niet hoogst noodzakelijk was voor de woninginrichting. Als schadevergoeding kregen wij voor alles wat wij aan huisraad kwijtgeraakt waren ƒ900,- maar we waren ƒ4000,- voor de inrichting kwijt. Gewoon, niets geen bijzonders. Later hebben we nog ƒ900,- gekregen omdat wij voor Molest verzekerd waren. Na betaling van die vermogensaanwas konden wij wel verder hoor, maar het was wel een streep door de rekening. Op de boerderij van Marijs hebben we wel goed geboerd. Er was geld om kleren en fietsen aan te schaffen in de loop van die vier jaren. Hier in de polder kwam er ook genoeg van het bedrijf. Totdat wij enkele jaren overstroomd werden met onweersbuien. Tot midden zomer groeide alles mooi op, maar opeens sloeg dan het weer om en verdronken de gewassen. Zo kan het in het boerenbedrijf soms gaan. Steeds op en neer, met regen en droogte, met doordraaiprijzen, soms bunders aardappels of uien, vlas en erwten waar het zaaizaad of pootgoed niet uit kwam. Ik heb het boek gelezen van Terpstra, ‘Honderd jaren Friese landbouw’. Daarin komt het op en neer gaan der bedrijven zo mooi uit. Vader schatrijk, zoon straatarm en toch beiden hun best gedaan... (einde citaat).
Vollenhoverweg en boerderij grootouders (helemaal bovenaan, links van het midden)*
Tot zover de tekst van mijn grootvader over het begin van zijn leven in de Noordoostpolder. In de loop van de tijd nam één van de drie zonen het bedrijf over. Of mijn grootouders welvarend waren weet ik eigenlijk niet, ze hebben in elk geval met hun negen kinderen en verdere familie een rijk leven gekend, ook later in Marknesse. Positieve en lieve grootouders die voor mij altijd een voorbeeld zullen blijven.

* Familiefoto - privébezit
* Koningin Juliana bezoekt Walcherse boer in de Noordoostpolder in 1951. Fotocollectie Nieuw Land; Roel Winter te Marknesse
* Driewegen: in Middelburg is in Dauwendaele  de kleine wijk  Driewegenhof vernoemd naar deze verdwenen boerderij. Op www.wijk dauwendaele.nl/de_wijk/historie wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van landhuizen, hofsteden, buitenplaatsen en boerderijen en is informatie te vinden over de naamsverklaring van straten en (deel)wijken en over de locatie van verloren gegane hofsteden
* Lenie en Jo – mijn ouders
* Overzicht van de Noordoostpolder, gemaakt door Henk Rotgans, 1943 Tekeningencollectie Nieuw Land, Collectie Henk Rotgans


zondag 3 maart 2013

Het nieuwe land - Het verhaal van een polder die perfect moest zijn / Eva Vriend



Mijn grootvader was één van hen. Een Walcherse landbouwer die in 1949 toestemming kreeg om in de Noordoostpolder een bedrijf te starten. In mijn jeugd logeerde ik regelmatig op de boerderij aan de Vollenhoverweg bij Marknesse en ik koester mooie herinneringen aan die periodes. In de aflevering Superboeren van het programma Andere Tijden (NTR/VPRO 13-01-2013) kwam het thema aan de orde dat de kans om een boerderij te krijgen slechts voor weinigen was weggelegd. Met belangstelling las ik vervolgens Het nieuwe land - Het verhaal van een polder die perfect moest zijn van Eva Vriend. Ik hoopte meer over de beginperiode van mijn grootouders in de Noordoostpolder te weten te komen, wat er zoal speelde in die tijd en hoe de sfeer was. Dit is zeker gelukt, het boek is buitengewoon informatief. 

In Het nieuwe land -Het verhaal van een polder die perfect moest zijn (Uitgeverij Balans, 2012) beschrijft historica en journaliste Eva Vriend (1973) uitvoerig de selectieprocedure die de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders hanteerde. De vragen die zij wil beantwoorden zijn: Werkt dat? Kan dat zomaar? Is een samenleving maakbaar? Ontstaat er een ideale maatschappij bij strenge selectie?
Haar grootvader was één van de uitverkoren ‘superboeren’ die vanaf 1952 in de Noordoostpolder een bijdrage mocht leveren aan het creëren van deze ideale maatschappij, haar vader volgde hem later op. Dat heb in nou nooit begrepen, waarom jouw opa eigenlijk ooit een boerderij heeft gekregen? Hij was toch niet zo’n heel bijzondere boer? Of was hij zo’n ruilverkavelingsklant? vraagt een buurman van haar ouders. De verhalen over de toewijzingsprocedure leven nog steeds, littekens blijven jeuken, vragen over het waarom niet toegelaten zullen onbeantwoord blijven. Van alle bezoeken en gesprekken zijn destijds gedetailleerde verslagen gemaakt, deze zijn om privacyredenen bij de opheffing van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders vernietigd. Op enkele tientallen na, zo blijkt nu achteraf. Eva Vriend viel het geluk ten deel in de archieven documentatie terug te vinden waaruit ze veel gunstige en ongunstige beoordelingen min of meer discreet citeert. De afgewezenen kregen uiteindelijk van de Rijksdienst een korte, zakelijke brief waarin de reden voor hun afwijzing helaas nooit werd vermeld.

De verhalen over het zware werk van de pioniers zijn alom bekend. In 1942 valt de Noordoostpolder droog: 48.000 hectare braakgrond kan klaar gemaakt worden voor de eerste bewoners. Aan de rand van de polder komen speciale barakkenkampen waar de polderwerkers gehuisvest worden. Greppels graven voor de drainage: negen uur per dag spitten op een uitgestrekte kale vlakte zonder beschutting tegen wind, zon of regen. De arbeiders zijn blij als er eens een vliegtuig over komt, want dan hebben ze het idee toch niet helemaal verlaten te zijn. Klei, klei en nog eens klei. En vergeet de muggen niet. Ruim 50 procent houdt het binnen een maand voor gezien. De jonge boeren onder deze pioniers volharden. Hun drijfveer is de gedachte: Als we nou maar goed ons best doen, dan beloont de Rijksdienst ons vast met een boerderij.
Medewerkers van de Rijksdienst dragen speciale schoenen om niet in de modder weg te zakken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaan de werkzaamheden gewoon door. De NOP blijkt als Nederland Onderduikers Paradijs zijn vruchten al af te werpen - de rietvelden bieden beschutting aan de mannen die de verplichte tewerkstelling in Duitsland ontlopen - maar ontkomt aan het einde van de oorlog niet aan razzia’s.
Vanaf 1947 tot in de jaren tachtig worden er jaarlijks een groot aantal kleinere en grotere boerderijen toegewezen. In de Flevopolder gaat de uitgifte door tot 1999, pas dan is alle poldergrond echt helemaal op. Eva Vriend heeft vele bestuurders, familieleden, landbouwers en andere betrokkenen gesproken. De verhalen zijn door haar persoonlijke betrokkenheid boeiend en levendig beschreven, ze maken Het nieuwe land voor mij tot een nieuw te ontdekken wereld. Nadruk ligt echter op de impact van de selectieprocedure op de afgewezen pioniers, ruimte voor succesverhalen is er amper terwijl je die ook wel eens wilt horen. De Rijksdienst is er hoe dan ook in geslaagd om één van de modernste en productiefste landbouwgebieden ter wereld vorm te geven. 

Er was grote belangstelling voor de Noordoostpolder;  in 1951 waren er 3018 kandidaten op 135 beschikbare boerderijen. Degenen die na de eerste selectie over bleven kregen bijna allemaal thuis bezoek, onaangekondigd want dat werkte het best. Niet alleen boeren maar alle nieuwe polderbewoners, middenstanders, onderwijzers, vaklieden gingen door de selectiemolen. Onder leiding van super selecteur Bram Lindenbergh, van Zeeuwse afkomst, werden de kandidaten met de juiste poldermentaliteit en pioniersgeest uitgekozen. Belangrijk uitgangspunt bij het maken van de nieuwe samenleving was de verdeling tussen de zuilen: een derde protestant, een derde katholiek en een derde openbaar. Het ‘met elkaar’ van de oorlog veranderde in ‘let op elkaar’. Daarnaast ontstonden er subtiele en minder subtiele standsverschillen tussen de 48-hectareboeren, de boeren met 36-hectare, 24-hectare, 12-hectare en de arbeiders. Ook standsverschillen qua type bedrijf, boeren die alleen akkerbouw hadden, waren zogenaamd beter. Sociologen hebben er vele studies aan gewijd. De positie van de vrouwen was een onderwerp apart, hier had ik graag veel meer over willen lezen. Mijn vrouw heeft melkbussen vol gehuild, zij kon niet wennen vertelt een bewoner aan Eva Vriend.
Rietkraag bij Oostvaardersplassen Aquarel Ronald Schuurman, omstreeks 1980
Door het lezen van Het nieuwe land van Eva Vriend komen herinneringen boven aan het logeren bij mijn super grootouders en aan de periode dat ik later in Lelystad-Haven woonde. Als kind genoot ik al van de busreis van Zwolle naar Marknesse, het open landschap, alsof je beter kon ademhalen wanneer je de polder binnenkwam. Het perfecte vakantieadres: een gezellige, lieve oma die krentenbrood bakte. Een creatieve en wijze opa die ons meenam naar de grenzen van zijn land, naar het Voorsterbos of ons de vaarten liet zien waar gevist kon worden. Zwemmen bij Blokzijl of naar de markt in Emmeloord of Vollenhove. Veel bloemen en een moestuin met groenten en fruit. Ooms die van stoere motoren hielden maar ook van krielkippen en kwarteltjes. Tantes met schilderstalent en spannende verhalen, alles klopte gewoon. Mijn grootouders hadden hun 'landschap' gecreëerd met negen kinderen, liefde was hun gave, opdracht en anker. Tranen hoor, wanneer de vakantie er weer op zat.

Later woonde ik enkele jaren in Lelystad-Haven vlakbij de huisjes op het werkeiland waar vroeger de pioniers bivakkeerden. De directrice van de bibliotheek, waar ik als hoofd van de jeugdafdeling werkte, vertelde hoe daar via de werkhaven kisten met boeken werden bezorgd, leesvoer was destijds meer dan welkom bij de pioniers. Lelystad-Haven: ook daar de polderluchten, de meeuwen, de ruimte. Genieten van het fietsen bij de Oostvaardersplassen of langs het IJsselmeer. Kruiend ijs in de winter, vogels, koolzaadvelden, grote landbouwmachines, rechte akkers en wegen, fietsen in zon, wind en regen. Familie in Dronten en Marknesse waar altijd de deur openstond…
Zwanen bij het IJsselmeer, 1984
Teruggekeerd naar Zeeland maar toch, in alle seizoenen af en toe heimwee naar het nieuwe land. Het zal wel in de familie zitten...

Foto medewerkers Rijksdienst: Archief Nieuw Land
Foto's uit eigen collectie: Rietkraag bij Oostvaardersplassen, Zwanen bij het IJsselmeer

Wordt vervolgd.

zaterdag 23 februari 2013

Met Pesach eten we matzes - documentaire over het Joodse leven in Zeeland



Met Pesach eten we matzes’ is een documentaire over de geschiedenis van het Joodse leven in Zeeland, een film die iedereen zou moeten zien. Dat kan, Omroep Zeeland zal deze documentairefilm op 24 maart uitzenden. De ingetogen en indrukwekkende film (66 minuten) van Rebecca van Wittene ging zondag 20 januari in CineCity Vlissingen in première tijdens ‘Film by the Sea door het Jaar’. Het publiek was bijzonder geraakt.
Documentairemaker en regisseur Rebecca van Wittene kende de verhalen uit haar eigen familie, haar grootvader was Joods. Bij haar thuis was de oorlog vanzelfsprekend een beladen onderwerp. Toch, aldus Rebecca tijdens de première, voor de oorlog waren er ook vele gelukkige momenten in de familie. Maar, hoewel het nu lang geleden is, de oorlog is nooit echt voorbij.

In de film volgt zij een aantal Joodse gezinnen in het vooroorlogse Middelburg, Vlissingen en Zierikzee, tot het moment van de deportatie naar Amsterdam op 24 maart 1942. Deze gezinnen wisten op dat moment niet dat Amsterdam het eindstation niet zou zijn.
Het zijn families die met behoud van hun eigen cultuur volledig in de samenleving waren opgenomen, in een Zeeland zonder joodse scholen en zonder koosjere winkels. Het zijn Joodse Zeeuwen, gelovig en niet gelovig, verspreid over de eilanden. Veelal gewone middenstanders met namen als Polak, Boasson, Labzowski, van Wittene. Handelaren in textiel, metaal & lompen, een slager, een juwelier en ook een bekende wethouder. 
Op dinsdag 24 maart 1942, een prachtige, stralende voorjaarsmorgen, lopen zij in Middelburg in colonne naar het station, met niet meer dan zij konden dragen aan bagage en nagekeken door buurtbewoners. In Zierikzee lopen zij door het Vrijpoortje hun gevangenschap tegemoet. De politie doet er alles aan om de uittocht vlekkeloos te laten verlopen. Onthutsend in deze film is de rol die Petrus Dieleman, de pro-Duitse waarnemend Commissaris der Provincie, in de oorlog heeft gespeeld.

Na de bevrijding keren slechts enkele overlevenden terug. In een interview in de PZC (21-01-2013) vertelt Rebecca hoe het haar familie verging: Mijn opa was Joods. Hij was één van de ongeveer 300 Joden die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in Zeeland woonden. Ook hij werd met zijn gezin met zes kinderen, waaronder mijn vader als 10-jarige jongen op 24 maart naar Amsterdam gedeporteerd. Haar grootvader en zijn gezin zijn na de oorlog teruggekeerd maar op de namenlijst van de familie van Wittene staan minstens 60 personen die de Holocaust niet hebben overleefd. Ik heb vooral de verhalen van mensen als uitgangspunt genomen. Juist nu de laatste overlevenden van de Tweede Wereldoorlog nog kunnen vertellen over hun jeugd en over de gebruiken van het vooroorlogse joodse leven. Rebecca van Wittene belicht de verhalen van de Joodse families in Middelburg, Goes en Zierikzee aan de hand van privé-documenten en een grote verscheidenheid aan archiefmateriaal: brieven, poesie-albums, foto’s, documenten, verordeningen, reclameboodschappen en advertenties uit diverse kranten.
In de documentaire wordt het verleden met het heden verbonden. Nu, bijna zeventig jaar na de oorlog, is de in 1994 gerestaureerde synagoge in Middelburg weer letterlijk een huis van samenkomst. Kinderen leren de Hebreeuwse teksten en joodse gebruiken, worden voorbereid op de Bar-mitswa, leren wat koosjer voedsel is en waarom. Voorganger Luuc Smit heeft, ondanks het feit dat hijzelf niet joods is opgevoed, zijn bestemming gevonden. Hij leerde zichzelf tot in alle details hoe de Sjabbat te vieren ‘zoals het moet’. Mede dank zij hem neemt de deelname aan de Sjabbat in Zeeland weer toe; de Joodse Gemeente Zeeland bestaat uit meer dan veertig leden. Deze Joodse Gemeente is net zo divers en kleinschalig als vroeger, en al even interessant anders. De samenkomsten zijn ook nu nog belangrijk in de verwerking van ieders persoonlijke familieverhaal zegt Luuc Smit: Het voelt alsof je iets heel maakt, iedere keer weer. De joodse gebruiken zullen in Zeeland blijven: op vrijdagavond altijd kippensoep maar met Pesach worden er matzes gegeten.

Joodse begraafplaats aan de Walensingel, tekening Kees de Plaa, 2002
Natuurlijk werd bij de première stilgestaan bij de Joods-Zeeuwse geschiedenis. De Joden die in het begin van de zestiende eeuw in Zeeland woonden mochten geen lid zijn van een gilde maar geld uitlenen was wel toegestaan. In de zeventiende eeuw neemt het aantal toe wanneer de Sefardiem (Joden uit Spanje en Portugal) op de vlucht voor vervolgingen via Frankrijk en Antwerpen  uiteindelijk in Middelburg terechtkomen. In 1641 nemen ze aan de Rouaansekaai een vertrek van een Portugees-Joodse koopman als huissynagoge in gebruik. De meeste Sefardische Joden vertrokken al voor 1700 naar Amsterdam dat in de zeventiede eeuw een belangrijk Joods centrum werd.
Omstreeks 1650 kwamen Joodse vluchtelingen uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland, de Asjkenazische Joden. Zij hadden een heel andere culturele achtergrond dan de Sefardische Joden en spraken een andere taal, het Jiddisj. Hun gemeenschap in Middelburg groeide snel en zij kregen in 1705 toestemming om een eigen begraafplaats te stichten, aan de Walensingel, en een eigen synagoge, in de Herenstraat. Deze synagoge - de oudste synagoge van Nederland buiten Amsterdam - is tot de Tweede Wereldoorlog in gebruik. In november 1944 wordt de synagoge getroffen door een Engelse granaat en grotendeels verwoest.
Joodse Synagoge in Middelburg
Anno 2013 zijn de Joodse begraafplaatsen en de herbouwde synagoge in Middelburg een bezoek meer dan waard. En wie de stad verder verkent leest huisnamen en opschriften die refereren aan het  Joods verleden:  De Sampson, De Gouden Tafel, 't Vervallen Jerusalem, Beet Hakenesset (Huis van Samenkomst), Beet Hakewarot (Huis der Graven), Beet Chajiem (Huis der Levenden). 
Het zou mooi zijn wanneer deze documentaire een nieuwe publicatie over de geschiedenis van het Joodse leven in Zeeland mogelijk zou maken. Het zou recht doen aan het verhaal van Rebecca van Wittene en aan de verhalen van de ooggetuigen. Bovendien is er een schat aan beschikbaar materiaal. Opdat wij niet vergeten.
Wie meer wil lezen over de geschiedenis van het Joodse leven in Zeeland verwijs ik naar een al wat oudere publicatie:
De Sjoel van Zeeland - Een bundel studies, uitgegeven ter gelegenheid van de herinwijding van de Middelburgse Synagoge, samengesteld door P.W. Sijnke, Den Boer/De Ruiter, 1994.
Actuele informatie en foto’s vindt je op de website van de Joodse Gemeente Zeeland en op de site van de Middelburgse Synagoge.
De documentaire wordt op 24 maart 2013 uitgezonden door Omroep Zeeland en zal voorafgaand op diverse locaties worden vertoond, o.a. zaterdag 9 maart in Cinema Middelburg.