Het moest maar eens
gaan sneeuwen is de mooie titel van de eerste dichtbundel (2003) van Tjitske
Jansen. Vrijdag 18 januari was zij in het besneeuwde Middelburg de wintergast
van de Literatuurfabriek. Het was een warme en inspirerende bijeenkomst. Tjitske
Jansen werd geïnterviewd door enkele leerlingen van de Nehalennia
scholengemeenschap en zij nam alle tijd om de goed voorbereide vragen te
beantwoorden. Bijna twee uur lang waren de aanwezigen volledig in de ban van
haar prachtige stem, haar poëzie en haar openhartige antwoorden.
Tjitske Jansen (1971) is dichteres, schrijfster van
theaterteksten en docente drama. Zij studeerde beeldende kunst en theater aan
de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. In 2001 werd ze uitgeroepen tot winnares
van de jaarlijkse Amsterdamse poetry slam-wedstrijd in Festina Lente. Ze voelt
zich al gauw thuis in de performance-wereld en is inmiddels een veelgevraagde gast op
literaire festivals zoals De Nacht van de Poëzie en Crossing Border. Ze leest ook graag gedichten van anderen voor.
Haar debuutbundel Het
moest maar eens gaan sneeuwen (2003) werd lovend ontvangen: ‘de treffende
eenvoud en heldere taal veroveren je’ (Poëziekrant). Hugo Claus noemde haar poëzie
exceptioneel. Van deze bundel zijn inmiddels ruim 15.000
exemplaren verkocht. In 2004 verscheen de CD Je hebt alles & je hebt mij. Jasper le Clercq componeerde
muziek bij haar gedichten en begeleidt haar voordracht op viool en met
geluidseffecten. Haar tweede bundel Koerikoelom
verscheen in 2007 en werd in 2009 bekroond met de prestigieuze Anna Bijns
Prijs. Met deze prijs bekroont de jury afwisselend de beste literaire
prozatitel of dichtbundel van de afgelopen vier jaar, geschreven door een
vrouwelijke auteur. De jury zag in deze bundel ‘een talent bloesemen dat zijn
weerga niet kent. Koerikoeloem werpt een
originele, gejaagde en verfrissend humoristische kijk op tragische
gebeurtenissen. De bundel is licht en donker, waaiert uit en bindt in. De
bundel houdt in en schrijnt op de huid’.
Thema’s in haar poëzie zijn onder meer liefde, verlangen,
verbondenheid, het zoeken naar geborgenheid. De stijl van Tjitske Jansen
kenmerkt zich door eenvoudig taalgebruik waar veel referenties aan de
kinderwereld in voorkomen. Vaak is in de gedichten een ik-figuur aan het woord, veelal een kind, die in ongekunstelde taal verslag doet van een wonderlijke gebeurtenis of een bijzondere ervaring. Leerlingen van havo en vwo lezen haar poëzie graag en de manier waarop zij in gesprek gaat met deze leerlingen is open, respectvol en gelijkwaardig.
In Middelburg vertelde ze dat herinneringen aan de kleutertijd onbewust naar boven komen. De omslagfoto van Het moest maar eens gaan sneeuwen is echter geen eigen jeugdfoto. Dit is volgens Tjitske ooit beweerd in de media en blijft een terugkomend misverstand. Het is gewoon een jongetje dat onhandig door een wazig omgekeerd brilletje kijkt en toch scherp ‘ziet’. De leerlingen vragen naar het waarom van de vele sprookjesfiguren die in de gedichten voorkomen. Zie het als een thema: gedichten als opvanghuis voor sprookjesfiguren. Met deze figuren kan gespeeld worden, het is spannend om de vaste patronen eens los te laten en andere wendingen aan het verhaal te geven. Doornroosje & Blauwbaard, Sneeuwwitje & de Sneeuwkoningin, dwergen & reuzen, prinsessen & draken krijgen zo een originele inbreng. Vrouw Holle en Het meisje met de zwavelstokjes zijn haar lievelingssprookjes. Maar er is veel meer te vinden voor wie de gedichten wil analyseren. In dit verband verwijst Tjitske naar haar inspiratiebron. In het boek De ontembare vrouw als archetype in mythen en verhalen (1994) van de Amerikaanse psychologe en cantadora (bewaarder van oude verhalen) Clarissa Pinkole Estés is een schat aan informatie te vinden over de thematiek van de sprookjeswereld.
In Middelburg vertelde ze dat herinneringen aan de kleutertijd onbewust naar boven komen. De omslagfoto van Het moest maar eens gaan sneeuwen is echter geen eigen jeugdfoto. Dit is volgens Tjitske ooit beweerd in de media en blijft een terugkomend misverstand. Het is gewoon een jongetje dat onhandig door een wazig omgekeerd brilletje kijkt en toch scherp ‘ziet’. De leerlingen vragen naar het waarom van de vele sprookjesfiguren die in de gedichten voorkomen. Zie het als een thema: gedichten als opvanghuis voor sprookjesfiguren. Met deze figuren kan gespeeld worden, het is spannend om de vaste patronen eens los te laten en andere wendingen aan het verhaal te geven. Doornroosje & Blauwbaard, Sneeuwwitje & de Sneeuwkoningin, dwergen & reuzen, prinsessen & draken krijgen zo een originele inbreng. Vrouw Holle en Het meisje met de zwavelstokjes zijn haar lievelingssprookjes. Maar er is veel meer te vinden voor wie de gedichten wil analyseren. In dit verband verwijst Tjitske naar haar inspiratiebron. In het boek De ontembare vrouw als archetype in mythen en verhalen (1994) van de Amerikaanse psychologe en cantadora (bewaarder van oude verhalen) Clarissa Pinkole Estés is een schat aan informatie te vinden over de thematiek van de sprookjeswereld.
Hoe doe je dat, een
gedicht schrijven is een vraag die altijd gesteld wordt. Soms ’s nachts,
soms in een flow. En, vertelt Tjiske haar
jonge interviewers, het schrijven van de
tekst van De idioot op het dak (echt gebeurd) begon gewoon, op advies van een vriend, op bierviltjes
ergens in een kroeg.
Scholieren kunnen verrassende persoonlijke vragen stellen.
Hoe zit het met uw verlangen? Als je wat ouder wordt hoeft niet elke droom meer
waar te worden. Feit is wel dat je eigen jeugd steeds ouder wordt…
Binnenkort verschijnt
mogelijk een nieuwe bundel met proza en poëzie, al aangekondigd onder de titel ‘Voor altijd voor het laatst’. Tjitske
bespreekt met de leerlingen en het publiek haar dilemma met bepaalde gedichten voor deze bundel: wat te doen met
persoonlijke gedichten over je exen? Publiceren of toch maar niet? vraagt ze na
het voorlezen van een van deze gedichten? Zijn er grenzen?
Opvallend was dat de scholieren geen persoonlijke vragen
stelden over de bundel Koerikoelom. Deze autobiografische bundel gaat over
haar moeilijke jeugd, die ze deels doorbracht in pleeggezinnen. ‘Alle schrijven is therapeutisch, kunnen
schrijven is een reddend talent’ zegt ze hierover in 2007 in een interview in de NRC. Koerikoelom is de fonetische vorm van
curriculum, waardoor het een toverspreuk lijkt. In werkelijk doet ze op een indringende manier verslag van haar leven tot nu toe. Het zijn geen gedichten maar
korte, thematisch geordende,
prozafragmenten die steeds beginnen met ‘Er was…’ Tezamen vormen deze
fragmenten een lang 'gedicht' over haar ouders, school, broer, pleeggezinnen,
geliefden en psychiater. Op de vraag naar de overgang van poëzie naar proza
legt Tjitske de leerlingen uit dat ook proza poëtisch kan zijn, dit heeft te
maken met de ingediktheid van beelden en de manier waarop de bundel is gecomponeerd.
Het is duidelijk dat
Tjitske Jansen haar lezers boeit en aan het denken zet. Omdat het buiten nog
steeds wit en koud is citeer ik hierna uit Het moest maar eens gaan sneeuwen haar gedicht De Sneeuwkoningin. Gebaseerd op een sprookje uit de kindertijd en aardig om te herlezen. In de collectie van de Onderwijsbibliotheekdienst vond
ik een exemplaar van De Sneeuwkoningin:
een sprookje van Hans Christian
Andersen. Deze uitgave van Christofoor (1987) staat ijskoud al 25 jaar in
de collectie!
De Sneeuwkoningin
Kai heeft scherven in zijn ogen.
Zijn hart is een blok ijs. Dus denkt hij
dat hij bij mij moet zijn,
aan deze kou genoeg
heeft. Bevroren vijvers,
blauw paleis reusachtig om hem heen
blauw paleis reusachtig om hem heen
en niemand hier dan ik,
dan hij, dan ijs
Blijf hier Kai. Hier bederf je niet.
Je bent bevroren, dat is alles.
Dat is toch beter dan verloren
aan de liefde?
Zijn meisje zoekt hem, ik hoor haar,
ze vraagt aan de rozen of hij dood is.
‘Nee,’ zeggen de rozen, ‘hij is niet dood,
alles wat dood is, is onder de aarde,
wij hebben hem daar niet gezien.'
Zijn meisje leent een rendier van een roversdochter,
wij hebben hem daar niet gezien.'
Zijn meisje leent een rendier van een roversdochter,
ze is al bijna hier, Kai, luister niet naar haar,
smelt niet, bedenk wat je zult missen als je weggaat!
Alle ruimte is van jou en alle kou
en al het ijskoud blauw dat je hier ziet
en alle sterren zijn hier altijd zichtbaar.
En ik zie jouw gezicht zo graag,
bevroren witte waterlelie.
Het is te laat
Hij ziet haar al.
Hij is al niet meer hier.
Het moest maar eens gaan sneeuwen.
De sneeuwkoningin: een sprookje van Hans Christiaan Andersen in het kort naverteld / met illustraties van Babette. Zeist: Christofoor, 1987 Kai raakt in de macht van de Sneeuwkoningin en verandert in een ijsklomp. Na een avontuurlijke tocht wordt hij door zijn vriendin gevonden. Het lukt haar de betovering te verbreken.
P.S. Het moet maar eens gaan dooien...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten